40 jaar jong kaft
Yolanda Entius - verhalen Halverwege Halfweg | Een laatbloeier | Twaalf verhalen over papier
Hoeveel strippen naar Calcutta? | Een fiets voor jezelf
 
  Een laatbloeier



Vandaag kwam ik Igor tegen. Ik werk bij SOCIALTECH. Ik neem de telefoon op, ik schrijf brieven, verstuur offertes, ik maak de post open en breng die naar de juiste man of vrouw, en, als ik tijd heb, zoek ik op het web naar ander werk. Daar kwam ik hem tegen. Zijn foto staat op de openingspagina van een commerciële uitgeverij. Ik had hem meer dan vijftien jaar niet gezien en toch herkende ik hem meteen. Hij is een echte mijnheer geworden met een stropdas en een colbert, maar hij is nog altijd even knap, een beetje kaal, maar verder valt er niks op aan te merken. Hij lacht een echt stralende lach. Het gaat goed met hem, dat zie je meteen, beter dan met mij. Het is natuurlijk ook niet niks als je het boegbeeld van het bedrijf mag zijn. Kijk, zegt Igor op die foto, als je bij ons werkt, word je gelukkig en gelukkige mensen maken goede producten. Zo snijdt het mes aan twee kanten, aan de kant van Igor en aan die van de klant. Ik zou wel willen dat het mes ook aan mijn kant zou snijden, maar ik heb nog niet gebeld of een brief gestuurd op de vacature die me had gelokt. Ik twijfel, vanwege Igor natuurlijk; ik kom er maar niet uit of het in mijn voor- of in mijn nadeel zal werken dat ik hem ken. En eerlijk gezegd ben ik ook een beetje bang dat hij me, mocht hij in die positie zitten, af zou wijzen. Dat zou ik niet verdragen.

Ik leerde Igor kennen toen ik vijftien was. Hij kwam aan het begin van het vierde jaar bij mij in de klas. Hij had lang rood haar, een blauw-wit gestreepte, gebreide sjaal en een gitaar. Hij speelde pop en flamenco, schreef gedichten en kon veel en lang praten en luisteren. We spraken over alles, over alles wat de moeite waard was. Van de inhoud van die gesprekken kan ik me niets meer herinneren. Ik weet alleen nog dat we het heel graag deden, praten, en dat het nooit genoeg was, dat iets altijd nog een staartje had en dat achter elk sterrenstelsel een ander schuilging. Het moet over zaken op leven en dood zijn gegaan, over zaken die me hebben gevormd. Hij en nog een handjevol andere mensen hebben me gemaakt tot wie ik ben. Wie ik echt ben, diep van binnen, degene die ligt te woelen ’s nachts, niet degene die probeert om binnen drie minuten het telefoongesprek met een klant af te ronden of wacht tot de kopieermachine warm is, of degene die haar werkuren invult. Ik werk niet op vaste dagen en uren. Aan het eind van de werkweek vul ik daarom de gewerkte uren in op een lijst die in de kast bij personeelszaken ligt. Meestal werk ik acht, maar soms ook acht en een half, of negen uur. Vandaag zijn het er acht en een half geworden, waarvan een half voor Igor.

We werden beste vrienden, Igor en ik. En van het één kwam het ander. In de koude winter van de vijfde klas, werd ik verliefd. Igor niet. Hij hield van mij “als vriend”, zei hij, wat als een jongen dat tegen een meisje zegt betekent dat hij niet van haar houdt. ‘Als vriend.’ Zijn woorden staken als ijspegels in mijn weke hart.
We stonden op onze sokken aan de bar van het café aan de ringvaart, waar koek en zopie werd verkocht. Het schemerde. Het café was overvol. Het zweet van de schaatsers was op de koude ruiten gecondenseerd. De laatste mensen kwamen van het ijs. Trainingsjacks werden open geritst, mutsen vielen op de grond, sjaals werden over de stoelleuningen gehangen. De kaarsjes flikkerden in de tocht. Mijn schaatsen lagen scheef in een plasje smeltwater op de houten vloer. Ik was buiten adem. Ik had me meer dan een uur met knikkende enkels op het leer van mijn te hoge en te lange Noren op het ijs achter hem aangesleept. Al het gevoel was uit mijn voeten en mijn handen verdwenen. Mijn hart daarentegen roffelde van verlangen en van hoop. Ik had mijn verliefdheid stil gehouden, zoals ik alles wat het hart betrof tot dan toe stil had gehouden, maar nu had ik besloten hem mijn liefde te bekennen. En een bekentenis zou het worden.
Hij had me, ondanks mijn beschamende prestaties op het ijs, gevraagd of ik die avond naar hem en de band kwam kijken. De band, hij vroeg of ik naar de band kwam kijken, ik werd toegelaten tot de band. Dat had hij nooit eerder gevraagd. We deelden alles, dat wil zeggen alles behalve onze lichamen en zijn band. Zijn uitnodiging toe te treden tot het exclusieve terrein van de rock`n roll zag ik als een aanmoediging. Seks, drugs en rock ‘n roll. De drugs konden me gestolen worden, maar aan seks (zolang die beperkt bleef tot zoenen en tegen elkaar aanliggen en zwijgend naar de sterren kijken) was onze relatie wat mij betreft wel toe. Ik had erg veel zin om langdurig met hem te zwijgen.
‘Ik moet je iets bekennen,’ zei ik dan eindelijk, ‘ik ben verliefd op je.’ Het hoge woord was er uit. Hij staarde me aan, bleek, nadenkend, zwijgend. Zwijgend ja, maar dit was bepaald niet het zwijgen dat ik voor ogen had gehad. Dit was niet het zwijgen van woorden die je achter je hebt gelaten omdat je ze niet meer nodig hebt, dit was het zwijgen van woorden die zoek waren en eenmaal gevonden heel hard aan zouden komen.
‘Als vriend’ zei hij. ‘Ik hou van je als vriend.’ Daar moest ik het mee doen.
Die avond ging ik tóch kijken naar de band. Smashed tomatoes speelde in jeugdsoos Het pakhuis in het dorp waar hij woonde. Het was op vier kilometer fietsen van het mijne. Bij de deur kreeg ik zonder te betalen een stempel op mijn hand en bonnen voor de bar. Ik ging naar binnen. Het rook naar zweet, bier, rook en kots. Achter tegen de wand stonden jongens en meisjes aan hoge tafeltjes, rechts hingen de oudere jongens en meisjes aan de bar. Vóór, bij het podium werd gedanst. Op het podium stond Igor. Hij plukte aan de snaren, trok zijn ogen tot spleetjes en zag mij niet binnenkomen.
Ik was expres te laat gekomen, zodat ik mezelf het onhandige begroetingsritueel na de scène van vanmiddag zou besparen en hem onbekommerd kon bespieden. Igor rukte aan de hals van de gitaar en schoof met zijn vingers over de fretten. Stiekem hoopte ik dat hij in de uren die ons hadden gescheiden tot inzicht was gekomen. Mijn liefde had zich in de afgelopen uren alleen maar verdiept en waarom zouden zijn gevoelens zich na vanmiddag niet ook ontwikkeld hebben. Bovendien gaf het feit dat zijn afwijzing niets had veranderd aan mijn liefde me een gevoel van zuiverheid en idealisme. Vroeg of laat zou een dergelijk zuivere liefde alsnog beantwoord worden. Een opportunist zou naar een ander om gaan zien. Ik niet, ik zag alleen maar hem: Igor, die speelde of zijn leven ervan af hing. En ik verbeeldde me dat dat voor mij was, voor mij alleen, het meisje met het vrijkaartje en de gratis bonnen voor de bar.
Het nummer was afgelopen. Het applaus verstomde. Ik bestelde een glas wijn. ‘Het volgende nummer is speciaal voor,’ hoorde ik Igor door de microfoon zeggen. Ik keek op en zocht zijn blik, maar hij zocht niet de mijne. Zijn ogen gingen naar een prachtig meisje met lang, donker haar, een pony en diepbruine ogen. Ze droeg een gebloemde jurk en hoge laarzen. Haar dromerige ogen verraadden dat zij het toevoegsel ‘in’ met grote letters achter het woordje vriend mocht zetten. Ik wist genoeg.
‘Het volgende nummer is speciaal voor…’ Haar naam kon ik niet verstaan, maar ze woonde bij hem om de hoek, en ze hadden al twee maanden verkering.
Na de eerste sessie van Smashed tomatoes kwam Igor naar me toe. Hij deed aardig. Tijdens de tweede sessie verruilde ik mijn bonnen voor grote hoeveelheden rode wijn. Toen het concert was afgelopen kwam zij naar me toe. Ook zij deed aardig. Ik werd misselijk. Ik ging naar de wc en kokhalsde. Toen ik terugkwam gaf ze mij een pepermuntje. Igor sloeg een arm om mijn schouder. Ik zou er wel overheen komen, zei hij. Ik knikte, ik zou er wel overheen komen, als ik eenmaal mijn kop dwars door het ijs van de ringvaart had gebeukt, zou aan alle lijden een einde komen. Hij hoopte dat we vrienden konden blijven. Hij liet het me beloven. Ik stemde toe en zo geschiedde.

Acht jaar lang hield ik me aan mijn belofte. Acht jaar lang hield ik van hem; en ik vreesde dat ik van hem zou blijven houden, tot aan mijn dood.
Met zoveel pijn in mijn hart, leek die dood soms heel dichtbij. Ik overwoog van school te gaan, maar de gedachte hem dan niet meer dagelijks te zien, was zo mogelijk nog dodelijker. Dus bleef ik, en we bleven praten. We spraken nu ook over de toekomst. We wilden veel van het leven, maar wisten nog niet wat… spelen, dichten, muziek, revolutie of op zijn minst révolte… We gingen naar Amsterdam. Toen ik hoorde dat hij Geschiedenis ging studeren, ging ik ook. Maar toen hij Geschiedenis verruilde voor Nederlandse taal en Letterkunde, hield ik het bij het oude. Het zou al te opzichtig zijn geweest nu ook te switchen. Bovendien leerde ik leven met mijn misselijkheid. Ik werd om zo te zeggen volwassen. We werden allemaal volwassen. Zij ook.
Zij kreeg een baan, een kind, een huurwoning, en nog een kind, en hij trok bij haar in. Ze werd zijn vrouw. Ik bleef zijn vriend.
We gingen naar de film, het theater en de kroeg. Hij luisterde naar het geklaag over mijn studie dat uit het in je kop stampen van lijvige handboeken leek te bestaan. Ik luisterde naar zijn liedjes, las zijn gedichten en spoorde hem aan ze naar een uitgever te brengen. Ik vertelde hem van mijn nieuwste mislukte vrijages en hij deed verslag van de eerste spanningen in zijn huwelijk.
Ik bleef zijn vriend tot hij volwassener werd dan ik verdragen kon. We waren vierentwintig.
We dronken koffie in het Vondelpark. De mussen snoepten van de appeltaart. Een week zonnetje scheen op onze wangen. Het was begin juni. De tamme kastanjes waren bijna uitgebloeid. Ik had de universiteit verruild voor de Toneelschool. Igor was al een tijdje bezig af te studeren. Hij had me al een tijdje geen gedichten meer gestuurd en ik vroeg hem waarom. Hij vertelde dat hij “al een tijdje” geen poëzie meer schreef. Hij zei dat hij “al een tijdje” bij De kroketkoerier werkte, een vaktijdschrift voor de snackbranche. Ik was verbijsterd. Schreef hij tot die tijd over de geur van sneeuw en het vallen van een vrouw, nu schreef hij over de kwaliteit van de nieuwste fabrieksbal en de ideale temperatuur van het ossenvet waarin de bal gebakken werd. Ik begreep er niets van. Hoe kon dat? Hoe kon hij zijn gouden pen in de frituurpan dopen? Het kon, zei hij. Hij had er zelfs lol in. Ik vond er weinig lolligs aan en voelde me beroofd. Beroofd van onze idealen, beroofd van hem en van mijn misselijkmakende liefde voor hem, want ergens toen besefte ik dat de liefde over was. Ik was genezen. Ik had werkelijk gedacht dat ik van hem zou houden tot aan mijn dood, maar nu zag ik dat het niet mijn dood was geworden, maar die van hem. Ik had dat aan zien komen. Ik had gezien hoe hij zich in de huurwoning had gevouwen, ik had IKEA-klapstoeltjes in de voorkamer ontdekt, ik had hem in het café met een schuin oog naar de klok zien kijken en hem horen zeggen dat hij maar eens naar huis moest omdat zij er anders wat van zou denken. Ik had hem gemist bij de derdejaarsvoorstelling. Langzaam was hij voor mijn ogen gestorven. Ik had het al die jaren niet willen zien, maar nu zag ik het en ik kon er niet meer onderuit. Igor was dood. In mij was de verbeelding aan de macht, in hem een mannetje dat ik niet kende, een echtgenoot die zich druk maakte over de nieuwe vloerbedekking en de hoogte van zijn pensioen. Het was maar voor even, zei hij, een bijbaantje zolang hij nog studeerde, maar ik voorspelde dat hij in het snackwezen zou blijven hangen, en ik zou gelijk krijgen.

Helaas, zou ik daar niet zo lang geleden nog aan hebben toegevoegd, maar sinds ik bij SOCIALTECH werk, ben ik niet zo zeker meer van mijn zaak, helaas.

Bij het gietijzeren hek van het park namen we afscheid. Ik zat al op mijn fiets.
‘Tot ziens,’ zei ik.
Ik wilde afzetten. Hij hield me tegen. Hij wou me nog iets zeggen. Iets. Het werd een bekentenis. Ik denk dat hij, net als ik, voelde dat het geen totziens maar een vaarwel zou worden.
‘Ik ben wel degelijk verliefd op je geweest,’ zei hij, ‘ik vond dat je dat moest weten.’ Ik knikte, want ergens had ik dat wel gevoeld.
Even overwoog ik hem een zoen te geven. Een echte, een lange, de zoen van een vriendin, maar ik deed het niet.
‘Wanneer?’ vroeg ik. ‘Wanneer was je verliefd op me?’
‘Vorig jaar,’ zei hij, ‘toen je zei dat ik moest kiezen.’
‘Heb ik dat gezegd?’ Ik kon het me niet herinneren.
‘Ja,’ zei hij, ‘dat heb je gezegd. Je zei dat ik moest ophouden met zeuren en voor haar moest kiezen. Je kon alles verdragen behalve dat ik niet gelukkig met haar was.’
‘Dus toen werd je verliefd op mij en koos ervoor met haar gelukkig te worden.’
‘Ja,’ zei hij. Het was in de tijd dat De kroketkoerier langs kwam.
We hebben elkaar nog een paar keer gezien nadien, maar de vonk was weg. En toen hij, na zijn afstuderen, voltijds ging werken en een huis kocht in de buurt van zijn werkgever in een uithoek van het land, verloor ik hem uit het oog.

Hij was een dubbeltje, Igor. Hij had twee kanten, maar hij kon maar aan één kant vallen, aan mijn kant of de hare. Het werd die van haar. Ik bleef van de andere kant houden, de kant die had verloren, de onderkant. De kant die je niet ziet. Zo dacht ik erover. Nu denk ik daar anders over. Nu denk ik dat ik van dat dubben hield, en dat ik zelf wat laat gevallen ben. Misschien ben ik gewoon een laatbloeier, wat in dit geval hetzelfde is als een laatsterver.
De uitgeverij waar Igor werkt, zoekt een junior redactiemedewerker tijdschriften. Junior en toch ervaren. Tweeënveertig ben ik nu, 42 (het omgekeerde van 24) en ik zou een gat in de lucht springen met een baantje bij één of ander horecablad, maar ik heb niet eens de moed om te solliciteren. Ik log uit en pak mijn jas.
Het is half zes. Het is donker buiten, de straatverlichting is aan. De computers staan er verlaten bij. De meeste collega’s zijn naar huis. De eerste schoonmakers zijn al binnen. Ik heb mijn jas al aan, groet Hamid, en vul mijn uren in. Vandaag heb ik acht en een half uur gewerkt. Ik schrijf de acht, de komma, en de vijf: 8,5. Ik zie die 8,5 onder die andere achtens en negens staan, netjes onder elkaar en stroom vol opwinding en verwachting. Het duurt even voor ik het door heb, maar dan weet ik het. Het is net een cijferlijst. Een heel mooi rapport waarmee je het ver zult schoppen in het leven.